Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 14:7-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Want voor een boom blijft er nog hoop;wordt die omgehouwen, hij loopt weer uit,en zijn nieuwe scheuten blijven niet achterwege.

8. Wanneer zijn wortel in de aarde verouderten zijn tronk in de grond afsterft,

9. dan bot hij weer uit, zodra hij water ruikt,en schiet twijgen als een jonge plant.

10. Maar wanneer een man sterft, dan ligt hij krachteloos neer;geeft een mens de geest, waar is hij gebleven?

11. Zoals water verdampt uit een meeren een rivier verloopt en uitdroogt,

12. zo legt een mens zich neer en staat niet weer op;totdat de hemelen niet meer zijn, ontwaken zij nieten worden niet wakker uit hun slaap.

13. Och, of Gij mij in het dodenrijk wildet versteken,mij verbergen, totdat uw toorn geweken was;dat Gij mij een tijd steldet en dan weer aan mij dacht.

14. Als een mens sterft, zou hij herleven?Dan zou ik hoop hebben al de dagen van mijn zware dienst,totdat mijn aflossing zou komen.

15. Gij zoudt roepen en ik zou U antwoorden,naar het maaksel uwer handen zoudt Gij verlangen.

16. Dan zoudt Gij, al teldet Gij mijn schreden,geen zonde bij mij waarnemen,

Lees verder hoofdstuk Job 14