Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 14:11-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Zoals water verdampt uit een meeren een rivier verloopt en uitdroogt,

12. zo legt een mens zich neer en staat niet weer op;totdat de hemelen niet meer zijn, ontwaken zij nieten worden niet wakker uit hun slaap.

13. Och, of Gij mij in het dodenrijk wildet versteken,mij verbergen, totdat uw toorn geweken was;dat Gij mij een tijd steldet en dan weer aan mij dacht.

14. Als een mens sterft, zou hij herleven?Dan zou ik hoop hebben al de dagen van mijn zware dienst,totdat mijn aflossing zou komen.

15. Gij zoudt roepen en ik zou U antwoorden,naar het maaksel uwer handen zoudt Gij verlangen.

16. Dan zoudt Gij, al teldet Gij mijn schreden,geen zonde bij mij waarnemen,

17. mijn overtreding zou in een buidel verzegeld zijn,en mijn ongerechtigheid zoudt Gij toepleisteren.

18. Gelijk een ineenstortende berg in gruis valt,en een rots gerukt wordt uit haar plaats,

19. het water stenen afslijpt,zijn stromen het stof der aarde wegspoelen,zo vernietigt Gij des mensen hoop.

20. Gij overweldigt hem voor altijd en hij gaat heen,Gij verandert zijn gelaat en zendt hem weg.

21. Zijn zonen mogen tot ere komen, maar hij weet het niet;of komen zij tot lage staat, hij bemerkt niets van hen.

22. Slechts over hemzelf lijdt zijn vlees smart,en zijn ziel treurt over hemzelf.

Lees verder hoofdstuk Job 14