Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 13:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Zie, alles heeft mijn oog gezien,mijn oor gehoord en in zich opgenomen.

2. Wat gij weet, weet ik ook,ik doe voor u niet onder.

3. Maar toch, ik wil tot de Almachtige spreken,ik wens mijn zaak te bepleiten bij God.

4. Gij echter zijt lieden die met leugen pleisteren,kwakzalvers altemaal.

5. Och, of gij geheel en al zweegt!Dat zou u tot wijsheid strekken.

6. Luistert toch naar mijn terechtwijzingen slaat acht op de verwijten mijner lippen.

7. Zult gij ten gunste van God onrecht sprekenen ten behoeve van Hem bedrog?

8. Wilt gij zijn partij kiezen,optreden als pleitbezorgers voor God?

9. Zal het goed zijn, als Hij u onderzoekt;kunt gij Hem bedriegen, zoals men een sterveling bedriegt?

10. Streng zal Hij u straffen,indien gij heimelijk partij kiest.

11. Zal zijn hoogheid u niet verschrikkenen de schrik voor Hem u niet overvallen?

12. Uw uitspraken zijn spreuken van as,uw schilden worden schilden van leem.

13. Hoort mij zwijgend aan, dan wil ik spreken,overkome mij wat wil!

Lees verder hoofdstuk Job 13