Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 11:8-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Zij zijn hoog als de hemel; wat kunt gij doen?dieper dan het dodenrijk; wat kunt gij weten?

9. Langer dan de aarde is hun maat,en breder zijn zij dan de zee.

10. Wanneer Hij toesnelt, gevangen neemten de vierschaar spant, wie zal Hem dan weerhouden?

11. Want Hij kent de valse lieden,en ziet de ongerechtigheid zonder ernaar te speuren.

12. Als een leeghoofd tot inzicht gebracht kan worden,kan het veulen van een wilde ezel als mens geboren worden.

13. Indien gij uw hart bereidt,en uw handen tot Hem uitstrekt;

14. indien er ongerechtigheid in uw hand is, werp die verre weg,en laat geen onrecht in uw tent wonen –

15. ja, dan kunt gij uw gelaat smetteloos opheffen,dan zult gij vast staan en niet vrezen;

16. ja, dan zult gij de moeite vergeten,eraan denken als aan water dat is weggevloeid.

17. Klaarder dan de middag zal het leven rijzen;zij het nog zo donker, het zal worden als de morgenstond.

18. Gij zult vertrouwen, omdat er hoop is,en als gij rondgezien hebt, zult gij gerust gaan slapen;

19. gij zult nederliggen zonder dat iemand u opschrikt,en velen zullen naar uw gunst dingen.

20. Maar de ogen der goddelozen zullen versmachten,elke toevlucht is hun afgesneden,wat zij te verwachten hebben, is het uitblazen van de adem.

Lees verder hoofdstuk Job 11