12. Leven en genade hebt Gij mij geschonken,en uw zorg heeft mijn geest bewaakt.
13. Maar dit hadt Gij in uw hart verborgen –ik weet, dat Gij dit van zins waart –:
14. wanneer ik zou zondigen, dan zoudt Gij mij waarnemenen mij van mijn ongerechtigheid niet vrijspreken.
15. Indien ik schuldig stond – wee mij!en was ik onschuldig – ik zou, zat van smaad,en ziende op mijn ellende,mijn hoofd niet kunnen opheffen.