Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 1:14-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. kwam een bode tot Job en zeide: De runderen waren aan het ploegen en de ezelinnen dicht erbij aan het grazen,

15. toen de Sabeeërs een inval deden en ze roofden; en de knechten sloegen zij met de scherpte des zwaards; ik alleen maar ben ontkomen om het u aan te zeggen.

16. Terwijl deze nog sprak, kwam een ander en zeide: Het vuur Gods viel van de hemel en verbrandde de schapen en de knechten en verteerde ze; ik alleen maar ben ontkomen om het u aan te zeggen.

17. Terwijl deze nog sprak, kwam een ander en zeide: De Chaldeeën hadden drie benden gevormd, overvielen de kamelen en roofden ze; en de knechten sloegen zij met de scherpte des zwaards; ik alleen maar ben ontkomen om het u aan te zeggen.

18. Terwijl deze nog sprak, kwam een ander en zeide: Uw zonen en uw dochters waren aan het eten en wijndrinken in het huis van hun broeder, de eerstgeborene,

19. en zie, daar stak een zware storm op van over de woestijn, greep het huis bij de vier hoeken aan, en het viel op de jonge mensen, zodat zij stierven; ik alleen maar ben ontkomen om het u aan te zeggen.

20. Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn hoofd; daarop wierp hij zich ter aarde, boog zich neer

21. en zeide: Naakt ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen wederkeren. De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd.

22. In dit alles zondigde Job niet en schreef Gode niets ongerijmds toe.

Lees verder hoofdstuk Job 1