Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 9:14-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. De oude en aanzienlijke, die is de kop, en de profeet die leugen onderwijst, die is de staart.

15. De leiders van dit volk waren verleiders en wie zich leiden lieten, werden op een doolweg gebracht.

16. Daarom verheugt de Here Zich niet over de jonge mannen en ontfermt Hij Zich niet over de wezen en weduwen, want elkeen is een godvergetene en een booswicht en elke mond spreekt dwaasheid. Ondanks dit alles keert zijn toorn zich niet af en blijft zijn hand uitgestrekt.

17. Want goddeloosheid brandt als een vuur, dat dorens en distels verteert en de dichte takken van het woud aansteekt, zodat zij in rookwolken opgaan.

18. Door de verbolgenheid van de Here der heerscharen wordt het land in brand gezet, zodat het volk tot een prooi van het vuur wordt; de ene mens spaart de ander niet,

19. men bijt naar rechts en toch hongert men, en men verslindt naar links en toch wordt men niet verzadigd, ieder verslindt het vlees van zijn eigen arm:

20. Manasse Efraïm en Efraïm Manasse, en samen keren zij zich tegen Juda. Ondanks dit alles keert zijn toorn zich niet af en blijft zijn hand uitgestrekt.

Lees verder hoofdstuk Jesaja 9