Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 51:19-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Deze beide dingen zijn u overkomen – wie zal u beklagen? – verwoesting en verderf, honger en zwaard – hoe zal Ik u troosten?

20. Uw zonen lagen machteloos neer aan de hoeken van alle straten, als een antiloop in de vangkuil; vol als zij waren van de grimmigheid des Heren, van de dreiging uws Gods.

21. Daarom, hoor toch dit, ellendige, en beschonkene, maar niet van wijn.

22. Zo zegt uw Here, de Here en uw God, die de rechtszaak van zijn volk verdedigt: Zie, Ik neem uit uw hand de beker der bedwelming; de kelk mijner grimmigheid zult gij niet langer drinken.

23. En Ik geef die in de hand van hen die u verdrukken, die tot u zeiden: Werp u neer, opdat wij over u heengaan; en gij maaktet uw rug als de aarde en als een straat voor wie daarover gingen.

Lees verder hoofdstuk Jesaja 51