Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 51:11-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. De vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd wezen, blijdschap en vreugde zullen zij verwerven, kommer en gezucht zullen wegvluchten.

12. Ik, Ik ben het, die u troost. Wie zijt gij, dat gij bevreesd zijt voor een sterfelijk mens, voor een mensenkind, dat als gras wordt weggeworpen;

13. dat gij vergeet de Here, uw Maker, die de hemel uitspande en de aarde grondvestte; dat gij bestendig, de gehele dag, verschrikt zijt vanwege de grimmigheid van de verdrukker, wanneer hij uit is op verderven? Waar is nu de grimmigheid van de verdrukker?

14. IJlings wordt de kromgeslotene ontboeid, hij zal niet sterven, niet in de groeve dalen en hem zal geen brood ontbreken.

15. Want Ik ben de Here, uw God, die de zee opzweep, zodat haar golven bruisen, wiens naam is Here der heerscharen.

16. Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en met de schaduw mijner hand heb Ik u bedekt, Ik, die de hemel uitspan en de aarde grondvest en tot Sion zeg: Gij zijt mijn volk.

17. Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem; gij, die uit de hand des Heren de beker zijner grimmigheid hebt gedronken, de kelk der bedwelming hebt leeggedronken.

18. Van al de zonen die zij gebaard heeft, was er niemand die haar geleidde; en van al de zonen die zij grootgebracht heeft, was er niemand die haar bij de hand greep.

19. Deze beide dingen zijn u overkomen – wie zal u beklagen? – verwoesting en verderf, honger en zwaard – hoe zal Ik u troosten?

20. Uw zonen lagen machteloos neer aan de hoeken van alle straten, als een antiloop in de vangkuil; vol als zij waren van de grimmigheid des Heren, van de dreiging uws Gods.

21. Daarom, hoor toch dit, ellendige, en beschonkene, maar niet van wijn.

22. Zo zegt uw Here, de Here en uw God, die de rechtszaak van zijn volk verdedigt: Zie, Ik neem uit uw hand de beker der bedwelming; de kelk mijner grimmigheid zult gij niet langer drinken.

Lees verder hoofdstuk Jesaja 51