Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 47:3-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Uw schaamte worde ontbloot, uw schande ook gezien. Ik zal wraak nemen en niemand sparen.

4. De naam van onze Verlosser is de Here der heerscharen, de Heilige Israëls.

5. Zet u zwijgend neer en ga in de duisternis, gij dochter der Chaldeeën, want men zal u niet langer gebiedster der koninkrijken noemen.

6. Ik ben tegen mijn volk toornig geweest, Ik heb mijn erfdeel ontwijd en het in uw macht gegeven; gij hebt het geen barmhartigheid bewezen; op de grijsaard hebt gij ook uw juk zwaar doen drukken.

7. En gij zeidet: Ik blijf eeuwig gebiedster, terwijl gij deze dingen niet ter harte naamt noch aan de afloop daarvan dacht.

8. Nu dan, hoor dit, wellustige, die zo onbezorgd woont; die bij uzelf zegt: Ik ben het en niemand anders; ik zal niet als weduwe neerzitten en geen beroving van kinderen kennen.

9. Maar deze beide zullen u overkomen, plotseling, op één dag: beroving van kinderen en weduwschap; in volle omvang zullen zij u overkomen, ondanks uw vele toverijen en zeer krachtige bezweringen.

10. Gij vertrouwdet op uw boosheid; gij zeidet: Niemand ziet mij. Uw wijsheid en uw kennis zijn het, die u verleid hebben, zodat gij bij uzelf zeidet: Ik ben het en niemand anders.

Lees verder hoofdstuk Jesaja 47