Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 45:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vóór hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren vóór hem te openen, geen poorten blijven gesloten.

2. Ik zelf zal vóór u uitgaan en de oneffenheden effenen; koperen deuren zal Ik verbreken en ijzeren grendels verbrijzelen.

3. En Ik zal u geven de schatten der duisternis en de rijkdommen der verborgen plaatsen, opdat gij weet, dat Ik, de Here, het ben, die u bij uw naam riep, de God van Israël.

4. Ter wille van mijn knecht Jakob en van Israël, mijn uitverkorene, riep Ik u bij uw naam, gaf u een erenaam, hoewel gij Mij niet kendet.

5. Ik ben de Here en er is geen ander; buiten Mij is er geen God. Ik gordde u, hoewel gij Mij niet kendet,

6. opdat men het wete waar de zon opgaat en waar zij ondergaat, dat er buiten Mij niemand is; Ik ben de Here, en er is geen ander,

Lees verder hoofdstuk Jesaja 45