Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 34:9-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Zijn beken verkeren in pek, zijn stof in zwavel en zijn land wordt tot brandend pek,

10. dat dag noch nacht uitgaat; voor altijd stijgt zijn rook op, van geslacht tot geslacht ligt het woest, tot in alle eeuwigheden trekt niemand daardoor.

11. Pelikaan en roerdomp nemen het in bezit, uil en raaf huizen daar; Hij spant daarover het meetsnoer der woestheid en het paslood der ledigheid.

12. Van zijn edelen is er geen, die het koninkrijk uitroept, en geen zijner vorsten is er meer.

13. In zijn burchten schieten dorens op, netels en distels in zijn vestingen; en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn, een hof voor de struisvogels.

14. Hyena’s treffen daar wilde honden aan, veldgeesten ontmoeten elkander; ja, daar zal het nachtspook verwijlen en een rustplaats voor zich vinden.

15. Daar nestelt de pijlslang, legt er haar eieren, broedt ze uit en koestert ze in de schaduw; ja, daar verzamelen zich gieren, de een bij de ander.

Lees verder hoofdstuk Jesaja 34