1. Nadert, gij volken, om te horen; en gij natiën, merkt op! De aarde hore en haar volheid, de wereld en al wat daaruit ontspruit.
2. Want de Here koestert toorn tegen alle volken en grimmigheid tegen al hun heer; Hij heeft hen met de ban geslagen, hen ter slachting overgegeven.
3. Hun verslagenen liggen neergeworpen en de stank van hun lijken stijgt op, ja de bergen versmelten van hun bloed.