7. Want te dien dage zal ieder van u de zilveren en gouden afgoden versmaden, die uw handen hebben vervaardigd, u tot zonde.
8. En Assur zal vallen door het zwaard van wie geen man is, en het zwaard van wie geen mens is, zal het verslinden; het zal voor het zwaard vlieden en zijn jongelingen zullen tot herendienst vervallen.
9. En zijn rots zal van schrik vergaan en zijn vorsten zullen verschrikt de banier verlaten – luidt het woord van de Here, die op Sion een vuur heeft en in Jeruzalem een oven.