Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 30:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Wee de opstandige kinderen, luidt het woord des Heren, die een plan maken, dat echter niet van Mij komt, en een verbond sluiten, dat echter niet uit mijn Geest is, om zonde op zonde te stapelen;

2. die op weg gaan naar Egypte zonder Mij te raadplegen, om toevlucht te zoeken onder de bescherming van Farao en om te schuilen in de schaduw van Egypte.

3. Maar de bescherming van Farao zal u tot schande worden en het schuilen in de schaduw van Egypte tot smaad.

4. Wanneer zijn vorsten te Zoan verblijven en zijn boden te Chanes aankomen,

5. zullen allen beschaamd staan om een volk dat hun geen voordeel brengt, dat tot hulp noch tot voordeel strekt, maar tot schande, ja tot hoon.

6. De Godsspraak over de dieren van het Zuiderland.Door een land van benauwdheid en angst, waar leeuwin en leeuw, adder en vliegende draak wonen, vervoeren zij op de ruggen van ezels hun vermogen en op de bulten van kamelen hun schatten naar een volk dat geen voordeel brengt.

7. En Egypte – ijdel en nietig is zijn hulp; daarom noem ik het: stilzittende Rahab.

8. Ga nu, schrijf het in hun bijzijn op een tafel en teken het op in een boek, opdat het diene voor latere dagen, voor immer en altoos.

9. Want het is een weerspannig volk, leugenachtige kinderen, kinderen die de wet des Heren niet willen horen;

Lees verder hoofdstuk Jesaja 30