Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 3:8-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Want Jeruzalem struikelt en Juda valt, omdat hun woorden en daden tegen de Here zijn en zij de blik zijner heerlijkheid tarten.

9. Hun partijdigheid getuigt tegen hen en hun zonde verkondigen zij onverholen evenals Sodom. Wee hun, want zij berokkenen zichzelf onheil.

10. Zegt van de rechtvaardige, dat het hem zal welgaan, want hij zal de vrucht zijner daden eten.

11. Wee de goddeloze, het zal hem slecht gaan, want het werk zijner handen zal hem worden vergolden.

12. De tyrannen van mijn volk zijn kinderen, en vrouwen overheersen het. Mijn volk, uw leiders zijn verleiders en zij maken de weg die u tot pad moest zijn, tot een doolweg.

13. De Here maakt zich gereed om zijn rechtsgeding te voeren en Hij staat klaar om volken te richten.

14. De Here zal in het gericht gaan met de oudsten en de vorsten van zijn volk; gij toch, gij hebt de wijngaard verwoest; wat de ellendige ontroofd is, is in uw huizen.

15. Wat bezielt u, dat gij mijn volk vertrapt en ellendigen mishandelt? luidt het woord van de Here, de Here der heerscharen.

16. Voorts zeide de Here: Omdat de dochters van Sion verwaten geworden zijn en rondlopen met gerekte hals en lonkende ogen, omdat zij met trippelende gang wandelen en haar voetringen laten rinkelen,

17. zo zal de Here de schedel der dochters van Sion schurftig maken en de Here zal haar schaamte ontbloten.

18. Te dien dage zal de Here wegnemen de pronk der voetringen, de voorhoofdbanden, maantjes,

19. oorhangers, armbanden, sluiers,

20. hoofddoeken, voetkettinkjes, gordels, reukflesjes, tovermiddelen,

21. zegelringen, neusringen,

Lees verder hoofdstuk Jesaja 3