Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 26:5-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Want Hij heeft de bewoners der hoogte, der ontoegankelijke veste neergeworpen, Hij vernedert haar, vernedert haar tot de grond toe, doet haar tot in het stof neerstorten.

6. Voeten zullen haar vertreden: de voeten der ellendigen, de treden der geringen.

7. Het pad des rechtvaardigen is effen; Gij baant voor de rechtvaardige een effen spoor.

8. Ook in de weg uwer gerichten hebben wij U verwacht, o Here; naar uw naam en naar uw gedachtenis ging ons zielsverlangen uit.

9. Van ganser harte verlang ik naar U in de nacht, ja, uit het diepst van mijn gemoed zoek ik U; want wanneer uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid.

10. Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert geen gerechtigheid; hij handelt slecht in een land van recht en de majesteit des Heren ziet hij niet.

11. Here, uw hand is verheven, maar zij beseffen het niet; zij zullen het echter beseffen en beschaamd staan over uw ijver voor het volk. Ja, het vuur over uw tegenstanders zal hen verteren.

12. Here, Gij zult vrede over ons beschikken, want ook al onze daden hebt Gij voor ons verricht.

13. Here, onze God, andere heren dan Gij hebben over ons geheerst; uw naam alleen huldigen wij.

14. Doden herleven niet, schimmen staan niet op; daarom hebt Gij hen bezocht en verdelgd en alle gedachtenis aan hen uitgeroeid.

Lees verder hoofdstuk Jesaja 26