Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 11:4-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. want hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden.

5. Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen.

6. Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden;

7. de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund;

8. dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken.

Lees verder hoofdstuk Jesaja 11