Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 10:19-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. en de rest van de bomen van zijn woud zal te tellen zijn, ja, een jongen zal ze kunnen opschrijven.

20. En het zal te dien dage geschieden, dat de rest van Israël en wat van Jakobs huis ontkomen is, niet langer zullen steunen op hem die ze sloeg, maar in waarheid steunen zullen op de Here, de Heilige Israëls.

21. Een rest zal zich bekeren, de rest van Jakob, tot de sterke God.

22. Want, al ware uw volk, o Israël, als het zand der zee, een rest daaronder zal zich bekeren; verdelging is vast besloten, overvloeiende van gerechtigheid.

23. Ja, een verdelging die vast besloten is, voltrekt de Here, de Here der heerscharen, in het midden van de ganse aarde.

24. Daarom, zo zegt de Here, de Here der heerscharen: Vrees niet, o mijn volk, dat in Sion woont, voor de Assyriërs, wanneer zij u met de stok slaan en hun staf tegen u opheffen, zoals Egypte deed.

25. Want nog een korte wijle, dan is de gramschap ten einde en mijn toorn richt zich op hun vernietiging.

26. Dan zwaait de Here der heerscharen de gesel over hen, zoals Midjan geslagen werd bij de rots Oreb, en (Hij zwaait) zijn staf over de zee en heft die op zoals in Egypte.

27. En het zal te dien dage geschieden, dat hun last van uw schouder afglijden zal en hun juk van uw hals, ja, het juk zal vernietigd worden op uw schouder.

Lees verder hoofdstuk Jesaja 10