Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 9:15-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Daarom, zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Zie, Ik spijzig hen met alsem, Ik drenk hen met gifsap;

16. Ik verstrooi hen onder de volkeren die zij niet kennen, zij noch hun vaderen, Ik zend hun het zwaard achterna, totdat Ik aan hen een einde zal gemaakt hebben.

17. Zo zegt de Here der heerscharen: Let op, roept de klaagvrouwen, dat zij komen, zendt tot de wijze vrouwen, dat zij komen,

18. dat zij zich spoeden om over ons een weeklacht aan te heffen, zodat onze ogen van tranen vloeien en onze oogleden van water stromen.

19. Want het geluid van een weeklacht wordt gehoord uit Sion: Hoe zijn wij vernield! Wij zijn ten zeerste te schande geworden, omdat wij het land moeten verlaten, omdat zij onze woningen omwerpen.

20. Hoort dan, gij vrouwen, het woord des Heren, en laat uw oor in zich opnemen het woord uit zijn mond, leert uw dochters de weeklacht en elkander het klaaglied:

21. De dood is geklommen in onze vensters,hij is gekomen in onze paleizen,om uit te roeien het kind van de straat,de jongelingen van de pleinen;

22. – Spreek, zo luidt het woord des Heren –zodat vallen de lijken der mensen als mest op het velden als een garve achter de maaier,die niemand opzamelt.

23. Zo zegt de Here: De wijze roeme niet op zijn wijsheid, en de sterke roeme niet op zijn kracht, de rijke roeme niet op zijn rijkdom,

24. maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de Here ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doe; want daarin heb Ik behagen, luidt het woord des Heren.

25. Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik bezoeking zal doen over alle besnedenen die toch de voorhuid hebben;

26. over Egypte en Juda, Edom en de Ammonieten, Moab en allen, die zich het haar rondom wegscheren, die in de woestijn wonen; want alle volkeren zijn onbesneden, maar het gehele huis van Israël bestaat uit onbesnedenen van hart.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 9