Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 9:13-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. De Here zegt: Omdat zij mijn wet verlaten hebben, die Ik hun had voorgelegd, en niet aan mijn stem gehoor gegeven noch daarnaar gewandeld hebben,

14. maar gewandeld hebben naar de verstoktheid van hun hart, achter de Baäls aan, zoals hun vaderen hun hadden geleerd.

15. Daarom, zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Zie, Ik spijzig hen met alsem, Ik drenk hen met gifsap;

16. Ik verstrooi hen onder de volkeren die zij niet kennen, zij noch hun vaderen, Ik zend hun het zwaard achterna, totdat Ik aan hen een einde zal gemaakt hebben.

17. Zo zegt de Here der heerscharen: Let op, roept de klaagvrouwen, dat zij komen, zendt tot de wijze vrouwen, dat zij komen,

18. dat zij zich spoeden om over ons een weeklacht aan te heffen, zodat onze ogen van tranen vloeien en onze oogleden van water stromen.

19. Want het geluid van een weeklacht wordt gehoord uit Sion: Hoe zijn wij vernield! Wij zijn ten zeerste te schande geworden, omdat wij het land moeten verlaten, omdat zij onze woningen omwerpen.

20. Hoort dan, gij vrouwen, het woord des Heren, en laat uw oor in zich opnemen het woord uit zijn mond, leert uw dochters de weeklacht en elkander het klaaglied:

21. De dood is geklommen in onze vensters,hij is gekomen in onze paleizen,om uit te roeien het kind van de straat,de jongelingen van de pleinen;

22. – Spreek, zo luidt het woord des Heren –zodat vallen de lijken der mensen als mest op het velden als een garve achter de maaier,die niemand opzamelt.

23. Zo zegt de Here: De wijze roeme niet op zijn wijsheid, en de sterke roeme niet op zijn kracht, de rijke roeme niet op zijn rijkdom,

Lees verder hoofdstuk Jeremia 9