Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 6:20-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Waarom zou dan voor Mij wierook uit Seba komen en kalmoes uit een ver land? Uw brandoffers geven Mij geen welgevallen en uw slachtoffers zijn Mij niet aangenaam.

21. Daarom, zo zegt de Here: Zie, Ik leg dit volk struikelblokken in de weg, waarover zij zullen struikelen, vaders en zonen tezamen; de ene nabuur zal met de andere omkomen.

22. Zo zegt de Here: Zie, er komt een volk uit het Noorderland, een grote natie maakt zich op van het uiterste der aarde.

23. Boog en spies omklemmen zij; meedogenloos is het en zonder erbarmen. Hun rumoer bruist als de zee en zij rijden op paarden; het is toegerust als een man voor de strijd, tegen u, dochter Sions!

24. Wij hebben het gerucht ervan gehoord, onze handen zijn verslapt; benauwdheid heeft ons aangegrepen, smart als van een barende.

25. Ga niet uit op het veld en begeef u niet op de weg, want het zwaard van de vijand is er, schrik van rondom!

26. Dochter mijns volks, gord u een rouwkleed om en wentel u in as. Bedrijf rouw als over een enig kind, een bittere weeklacht; want onverhoeds komt de verwoester over ons.

27. Tot een toetser heb Ik u onder mijn volk gezet, een keurmeester, opdat gij hun weg zoudt kennen en toetsen.

28. Allen zijn zij door en door weerbarstig, rondgaande met kwaadsprekerij; koper en ijzer, verdorven zijn zij, allemaal.

29. De blaasbalg zucht, wat gereed uit het vuur komt, is lood; tevergeefs smelt men almaar door, de bozen zijn niet af te scheiden.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 6