Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 6:14-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Zij trachten de breuk van mijn volk op het lichtst te genezen door te zeggen: Vrede, vrede, terwijl er geen vrede is.

15. Zij worden te schande, omdat zij gruwel bedreven hebben; toch schamen zij zich in het minst niet, toch weten zij niet van blozen. Daarom zullen zij vallen onder de vallenden; ten tijde dat Ik aan hen bezoeking doe, zullen zij struikelen, zegt de Here.

16. Zo zegt de Here: Gaat staan aan de wegen, en ziet en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg is, opdat gij die gaat en rust vindt voor uw ziel; maar zij zeggen: Wij willen die niet gaan.

17. Ook heb Ik wachters over u gesteld: Luistert naar het geklank der bazuin; maar zij zeggen: Wij willen niet luisteren.

18. Daarom hoort, o volkeren, en weet, o vergadering, wat in hen is.

19. Hoor, gij aarde, zie, Ik breng onheil over dit volk, de vrucht van hun eigen overleggingen, want zij luisteren niet naar mijn woorden, en mijn wet verwerpen zij.

20. Waarom zou dan voor Mij wierook uit Seba komen en kalmoes uit een ver land? Uw brandoffers geven Mij geen welgevallen en uw slachtoffers zijn Mij niet aangenaam.

21. Daarom, zo zegt de Here: Zie, Ik leg dit volk struikelblokken in de weg, waarover zij zullen struikelen, vaders en zonen tezamen; de ene nabuur zal met de andere omkomen.

22. Zo zegt de Here: Zie, er komt een volk uit het Noorderland, een grote natie maakt zich op van het uiterste der aarde.

23. Boog en spies omklemmen zij; meedogenloos is het en zonder erbarmen. Hun rumoer bruist als de zee en zij rijden op paarden; het is toegerust als een man voor de strijd, tegen u, dochter Sions!

Lees verder hoofdstuk Jeremia 6