Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 51:8-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Plotseling is Babel gevallen en gebroken, jammert om hem! Haalt balsem voor zijn pijn, misschien is het te genezen.

9. Wij hebben Babel trachten te genezen, maar het is niet te genezen; verlaat het en laten wij gaan, een ieder naar zijn land; want tot de hemel reikt zijn oordeel en het verheft zich tot de wolken.

10. De Here heeft ons recht aan het licht gebracht; komt en laten wij in Sion het werk van de Here, onze God, verhalen.

11. Scherpt de pijlen, vat de schilden! De Here heeft de geest der koningen van Medië opgewekt, want tegen Babel is zijn plan om het te verdelgen; want dit is de wraak des Heren, de wraak voor zijn tempel.

12. Heft tegen Babels muren de banier op, versterkt de wacht, zet wachten uit, legt mannen in hinderlagen; want hetgeen de Here heeft besloten, dat volvoert Hij ook: hetgeen Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft.

13. Gij, die aan grote wateren woont, die groot zijt van schatten, uw einde is gekomen, de maat, waarop gij afgesneden wordt.

14. De Here der heerscharen heeft gezworen bij Zichzelf: Al heb Ik u met mensen gevuld als met sprinkhanen, toch zal men een vreugdegeroep over u aanheffen.

15. Hij maakt de aarde door zijn kracht, bereidt de wereld toe door zijn wijsheid en breidt de hemel uit door zijn verstand.

16. Als Hij zijn stem doet horen, is er een geruis van water aan de hemel en doet Hij dampen opstijgen van het einde der aarde; bliksemen maakt Hij bij de regen en wind doet Hij voortkomen uit zijn voorraadkamers.

17. Verstomd staat ieder mens, zonder kennis; beschaamd staat iedere goudsmid om het beeld, want leugen is zijn gietsel, en er is geen geest in hen;

18. nietigheid zijn zij, een bespottelijk maaksel; als aan hen bezoeking gedaan wordt, gaan zij teniet.

19. Maar Jakobs deel is niet als deze; Hij is de Formeerder van alles en Israël is de stam zijner erfenis; Here der heerscharen is zijn naam!

20. Een hamer waart gij Mij, een strijdwapen; met u verbrijzelde Ik volkeren en verdelgde Ik koninkrijken;

21. Ik verbrijzelde met u paard en ruiter, en Ik verbrijzelde met u wagen en menner;

22. Ik verbrijzelde met u man en vrouw, en Ik verbrijzelde met u grijsaard en knaap; Ik verbrijzelde met u jonge man en jonge vrouw,

23. en Ik verbrijzelde met u herder en kudde; Ik verbrijzelde met u landbouwer en gespan, en Ik verbrijzelde met u landvoogden en stadhouders.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 51