Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 51:33-41 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

33. Want zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: De dochter van Babel is als een dorsvloer ten tijde dat men die vaststampt; nog een wijle, dan komt de tijd van de oogst voor haar.

34. Verslonden, vernield heeft mij Nebukadressar, de koning van Babel, hij heeft mij neergezet als een leeg stuk vaatwerk, hij heeft mij ingeslokt als een draak, hij heeft met mijn lekkernijen zijn buik gevuld, hij heeft mij verstoten.

35. Mijn mishandeling en verminking kome over Babel, zegge de inwoonster van Sion, en mijn bloed over de inwoners van Chaldea, zegge Jeruzalem.

36. Daarom, zo zegt de Here: Zie, Ik voer uw rechtsgeding en neem voor u wraak, en Ik zal zijn zee droogleggen en zijn bron doen verdrogen,

37. en Babel zal tot steenhopen worden, een verblijf van jakhalzen, een voorwerp van ontzetting en een aanfluiting, zonder inwoner.

38. Tezamen brullen zij als jonge leeuwen, zij grommen als leeuwenwelpen;

39. als zij verhit zijn, zal Ik hun een drinkgelag aanrichten en hen dronken maken, opdat zij in onmacht neervallen en inslapen tot een eeuwige slaap en niet ontwaken, luidt het woord des Heren.

40. Ik zal hen afvoeren als lammeren ter slachting, als rammen met bokken.

41. Ach, hoe is Sesak veroverd en de roem der gehele aarde ingenomen! Ach, hoe is Babel onder de volken tot een voorwerp van ontzetting geworden!

Lees verder hoofdstuk Jeremia 51