Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 51:32-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

32. en dat de doorwaadbare plaatsen bezet zijn en dat zij de burchten met vuur verbrand hebben en dat de krijgslieden met schrik bevangen zijn.

33. Want zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: De dochter van Babel is als een dorsvloer ten tijde dat men die vaststampt; nog een wijle, dan komt de tijd van de oogst voor haar.

34. Verslonden, vernield heeft mij Nebukadressar, de koning van Babel, hij heeft mij neergezet als een leeg stuk vaatwerk, hij heeft mij ingeslokt als een draak, hij heeft met mijn lekkernijen zijn buik gevuld, hij heeft mij verstoten.

35. Mijn mishandeling en verminking kome over Babel, zegge de inwoonster van Sion, en mijn bloed over de inwoners van Chaldea, zegge Jeruzalem.

36. Daarom, zo zegt de Here: Zie, Ik voer uw rechtsgeding en neem voor u wraak, en Ik zal zijn zee droogleggen en zijn bron doen verdrogen,

37. en Babel zal tot steenhopen worden, een verblijf van jakhalzen, een voorwerp van ontzetting en een aanfluiting, zonder inwoner.

38. Tezamen brullen zij als jonge leeuwen, zij grommen als leeuwenwelpen;

39. als zij verhit zijn, zal Ik hun een drinkgelag aanrichten en hen dronken maken, opdat zij in onmacht neervallen en inslapen tot een eeuwige slaap en niet ontwaken, luidt het woord des Heren.

40. Ik zal hen afvoeren als lammeren ter slachting, als rammen met bokken.

41. Ach, hoe is Sesak veroverd en de roem der gehele aarde ingenomen! Ach, hoe is Babel onder de volken tot een voorwerp van ontzetting geworden!

42. De zee is over Babel heengeslagen, door haar bruisende golven is het bedekt;

43. zijn steden zijn tot een woestenij geworden, een land van dorheid en een steppe; een land, waar niemand woont en waar geen mensenkind doorheen trekt.

44. En Ik zal over Bel in Babel bezoeking doen, en hetgeen hij verslonden heeft, uit zijn mond halen, en volken zullen niet meer naar hem toestromen; zelfs de muur van Babel is gevallen!

45. Trekt eruit weg, mijn volk, en laat ieder zijn leven redden voor de brandende toorn des Heren,

46. opdat uw hart niet week worde en gij vreest bij het gerucht dat in het land gehoord wordt; er komt in het ene jaar het ene gerucht en daarna in een ander jaar het andere; geweld is in het land, heerser tegen heerser.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 51