Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 51:23-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. en Ik verbrijzelde met u herder en kudde; Ik verbrijzelde met u landbouwer en gespan, en Ik verbrijzelde met u landvoogden en stadhouders.

24. Maar Ik zal voor uw ogen aan Babel en alle inwoners van Chaldea al het kwaad vergelden dat zij Sion hebben aangedaan, luidt het woord des Heren.

25. Zie, Ik zál u! gij berg des verderfs, luidt het woord des Heren, die de gehele aarde hebt verdorven, en Ik zal mijn hand tegen u uitstrekken en u van de rotsen afwentelen en u maken tot een berg van brand,

26. en men zal van u geen steen nemen voor een hoek noch een steen voor fundament, want een eeuwige woestenij zult gij zijn, luidt het woord des Heren.

27. Heft de banier omhoog op de aarde, blaast de bazuin onder de volken! Heiligt volkeren tegen (de stad), roept koninkrijken tegen haar op, Ararat, Minni en Askenaz! Stelt een overste tegen haar aan, laat paarden aanrukken als opeengepakte sprinkhanen!

28. Heiligt volkeren tegen haar, de koningen van Medië, zijn landvoogden en al zijn stadhouders, ja, het ganse land van zijn heerschappij!

29. Dan beeft en siddert de aarde, want de gedachten des Heren tegen Babel gaan in vervulling om het land van Babel tot een woestenij te maken, waar niemand woont.

30. Babels helden houden op met strijden, zij zitten neer in de burchten, hun heldhaftigheid is verdwenen, zij zijn tot vrouwen geworden. Zij hebben haar woningen in brand gestoken, haar grendels zijn verbroken.

31. De ene renbode rent de andere tegemoet en de ene boodschapper de andere, om de koning van Babel te melden, dat zijn stad aan alle zijden genomen is,

32. en dat de doorwaadbare plaatsen bezet zijn en dat zij de burchten met vuur verbrand hebben en dat de krijgslieden met schrik bevangen zijn.

33. Want zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: De dochter van Babel is als een dorsvloer ten tijde dat men die vaststampt; nog een wijle, dan komt de tijd van de oogst voor haar.

34. Verslonden, vernield heeft mij Nebukadressar, de koning van Babel, hij heeft mij neergezet als een leeg stuk vaatwerk, hij heeft mij ingeslokt als een draak, hij heeft met mijn lekkernijen zijn buik gevuld, hij heeft mij verstoten.

35. Mijn mishandeling en verminking kome over Babel, zegge de inwoonster van Sion, en mijn bloed over de inwoners van Chaldea, zegge Jeruzalem.

36. Daarom, zo zegt de Here: Zie, Ik voer uw rechtsgeding en neem voor u wraak, en Ik zal zijn zee droogleggen en zijn bron doen verdrogen,

37. en Babel zal tot steenhopen worden, een verblijf van jakhalzen, een voorwerp van ontzetting en een aanfluiting, zonder inwoner.

38. Tezamen brullen zij als jonge leeuwen, zij grommen als leeuwenwelpen;

Lees verder hoofdstuk Jeremia 51