Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 5:4-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Maar, zeide ik, dit zijn slechts geringen, zij zijn onwetend, omdat zij de weg des Heren, het recht van hun God, niet kennen;

5. ik wil gaan naar de groten en met hen spreken, want die kennen de weg des Heren, het recht van hun God. Die echter hadden altezamen het juk verbroken, de banden verscheurd.

6. Daarom slaat hen een leeuw uit het woud terneer, een steppewolf vernielt hen, een panter ligt op de loer bij hun steden, ieder die daaruit gaat, wordt verscheurd. Want vele zijn hun zonden, geweldig hun afdwalingen.

7. Waarom zou Ik u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij en zweren bij niet-goden. Toen Ik hen verzadigd had, pleegden zij echtbreuk, ja, in het hoerenhuis zijn zij thuis.

8. Geile, rondzwervende hengsten zijn het, zij hinniken ieder naar de vrouw van zijn naaste.

9. Zou Ik hierover geen bezoeking doen, luidt het woord des Heren, of zou Ik aan een volk als dit Mij niet wreken?

10. Beklimt zijn wijnbergen en richt verwoesting aan, doch rekent niet voorgoed af; verwijdert zijn ranken, want zij behoren de Here niet toe.

11. Want volslagen trouweloos handelen tegen Mij het huis van Israël en het huis van Juda, luidt het woord des Heren;

Lees verder hoofdstuk Jeremia 5