Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 5:18-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Doch, ook in die dagen, luidt het woord des Heren, zal Ik niet voorgoed met u afrekenen.

19. En het zal geschieden, wanneer gij zegt: Waarvoor heeft de Here, onze God, ons dit alles aangedaan? zeg dan tot hen: Gelijk gij Mij hebt verlaten om vreemde goden te dienen in uw land, zo zult gij vreemden dienen in een land dat het uwe niet is.

20. Boodschapt dit onder het huis van Jakob en laat het horen in Juda:

21. Hoort dit toch, gij dwaas en verstandeloos volk, dat ogen heeft zonder te zien en oren zonder te horen:

22. Wilt gij Mij niet vrezen, luidt het woord des Heren, of voor Mij niet beven, die het zand gesteld heb tot grens voor de zee, een altoosdurende beperking, die zij niet zal overschrijden; al rollen haar golven, zij vermogen niets; al bruisen zij, zij overschrijden haar niet.

23. Maar dit volk heeft een weerbarstig en weerspannig hart, zij zijn afgeweken en heengegaan,

24. zij hebben niet bij zichzelf gezegd: Laat ons toch de Here, onze God, vrezen, die regen geeft, de vroege en late regen, op zijn tijd, die de vaste oogstweken ons bewaart.

25. Uw ongerechtigheden weren deze dingen en uw zonden houden het goede van u terug.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 5