Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 5:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Zwerft rond in de straten van Jeruzalem, ziet toch en speurt na, zoekt op zijn pleinen, of gij iemand vindt, of er een is, die recht doet, die oprechtheid betracht, dan zal Ik haar vergeven.

2. Al zeggen zij ook: Zo waar de Here leeft, toch zweren zij vals.

3. Here, zien uw ogen niet naar oprechtheid? Gij hebt hen geslagen, zij voelden geen pijn; Gij hebt hen vernield, zij hebben geweigerd tuchtiging aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een rots, zij hebben geweigerd zich te bekeren.

4. Maar, zeide ik, dit zijn slechts geringen, zij zijn onwetend, omdat zij de weg des Heren, het recht van hun God, niet kennen;

5. ik wil gaan naar de groten en met hen spreken, want die kennen de weg des Heren, het recht van hun God. Die echter hadden altezamen het juk verbroken, de banden verscheurd.

6. Daarom slaat hen een leeuw uit het woud terneer, een steppewolf vernielt hen, een panter ligt op de loer bij hun steden, ieder die daaruit gaat, wordt verscheurd. Want vele zijn hun zonden, geweldig hun afdwalingen.

7. Waarom zou Ik u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij en zweren bij niet-goden. Toen Ik hen verzadigd had, pleegden zij echtbreuk, ja, in het hoerenhuis zijn zij thuis.

8. Geile, rondzwervende hengsten zijn het, zij hinniken ieder naar de vrouw van zijn naaste.

9. Zou Ik hierover geen bezoeking doen, luidt het woord des Heren, of zou Ik aan een volk als dit Mij niet wreken?

10. Beklimt zijn wijnbergen en richt verwoesting aan, doch rekent niet voorgoed af; verwijdert zijn ranken, want zij behoren de Here niet toe.

11. Want volslagen trouweloos handelen tegen Mij het huis van Israël en het huis van Juda, luidt het woord des Heren;

Lees verder hoofdstuk Jeremia 5