Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 48:23-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. Kirjataïm, Bet-Gamul, Bet-Meon,

24. Keriot, Bosra en over al de steden van het land van Moab, die veraf en die dichtbij zijn.

25. Afgehouwen is de hoorn van Moab en zijn arm is gebroken, luidt het woord des Heren.

26. Maakt het dronken, omdat het zich tegen de Here heeft verheven, zodat Moab neertuimelt in zijn uitbraaksel en ook zelf ten spot wordt.

27. Of was voor u Israël niet het voorwerp van spot; is het onder dieven betrapt, dat gij, zo vaak gij erover spraakt, met het hoofd gingt schudden?

28. Verlaat de steden en gaat op de rots wonen, inwoners van Moab, en weest als de duif die nestelt aan de overzijde van de opening van de kuil.

29. Wij hebben van Moabs trots gehoord – zeer hoogmoedig is het! – van zijn hoogheid, zijn trots, zijn hoogmoed en zijn hooghartigheid.

30. Ik ken, luidt het woord des Heren, zijn overmoed en zijn onbehoorlijke taal; zij doen, wat niet behoorlijk is.

31. Daarom moet ik over Moab jammeren, ja, over geheel Moab geschreeuw aanheffen, over de mannen van Kir-Cheres zuchten.

32. Meer dan Jazer weent, zal Ik over u wenen, o wijnstok van Sibma; uw ranken reikten tot aan de zee, zij kwamen tot Jazer; uw inzameling en uw wijnoogst heeft een verwoester overvallen.

33. Zo zijn vreugde en jubel geweken uit de gaarde en het land van Moab, en heb Ik de wijn uit de perskuipen geweerd; men zal de druiven niet treden met vreugdegeroep; het vreugdegeroep is geen vreugdegeroep.

34. Ten gevolge van Chesbons geschreeuw verheft men zijn stem tot Elale, tot Jahas toe, van Soar tot Choronaïm, Eglat-Selisia; want zelfs de wateren van Nimrim worden een woestenij.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 48