Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 46:18-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Koning, wiens naam is Here der heerscharen, als de Tabor onder de bergen en als de Karmel aan de zee komt hij aan!

19. Maak u toebereidselen voor de ballingschap, gij inwoonster, dochter van Egypte, want Nof zal tot een woestenij worden, vernietigd, zonder inwoner.

20. Een prachtig koekalf is Egypte; een horzel uit het Noorden komt er op af.

21. Ook haar huurtroepen in haar midden zijn aan mestkalveren gelijk, maar ook die keren om, vluchten tezamen, houden geen stand, want hun ongeluksdag overvalt hen, de tijd hunner bezoeking.

22. Haar geluid is als van een schuifelende slang, want met macht rukken zij op en met bijlen komen zij op haar af als houthakkers;

23. zij vellen haar woud, luidt het woord des Heren, want zij zijn niet te overzien, want zij zijn talrijker dan sprinkhanen, ja, niet te tellen.

24. De dochter van Egypte is te schande gemaakt, overgegeven in de macht van het volk uit het Noorden.

25. De Here der heerscharen, de God van Israël, zegt: Zie, Ik doe bezoeking aan Amon van No en aan Farao en aan Egypte, aan zijn goden en aan zijn koningen, ja, aan Farao en wie op hem vertrouwen,

Lees verder hoofdstuk Jeremia 46