Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 44:16-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Wat het woord betreft, dat gij tot ons in de naam des Heren gesproken hebt, wij zullen niet naar u luisteren;

17. maar wij zullen voorzeker doen alles wat wij uitgesproken hebben, en offers ontsteken voor de koningin des hemels en haar plengoffers brengen, zoals wij gedaan hebben, wij en onze vaderen, onze koningen en onze vorsten, in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem; toen hadden wij goed ons brood en waren gelukkig en zagen geen rampspoed.

18. Maar sedert wij zijn opgehouden voor de koningin des hemels offers te ontsteken en haar plengoffers te brengen, hebben wij aan alles gebrek gehad en zijn wij door het zwaard en de honger omgekomen.

19. Wanneer wij voor de koningin des hemels offers ontsteken en haar plengoffers brengen, is het dan buiten onze mannen om, dat wij voor haar offerkoeken naar haar beeld maken en haar plengoffers brengen?

20. Daarop zeide Jeremia tot het gehele volk, tot de mannen en de vrouwen en al degenen die hem antwoord gegeven hadden:

21. Aan het ontsteken van offers, dat gij deedt in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, gij en uw vaderen, uw koningen en uw vorsten en het volk des lands, heeft de Here daaraan niet gedacht en heeft Hij dat niet ter harte genomen,

22. zodat de Here het niet langer kon verdragen wegens de boosheid uwer handelingen, wegens de gruwelen die gij bedreven hebt, zodat uw land geworden is tot een puinhoop, een voorwerp van ontzetting en vervloeking, zonder inwoners, gelijk het heden ten dage is?

23. Omdat gij offers ontstoken hebt en gezondigd tegen de Here en niet geluisterd hebt naar de stem des Heren en niet gewandeld naar zijn wet, zijn inzettingen en zijn getuigenissen, daarom heeft u deze rampspoed getroffen, gelijk het heden ten dage is.

24. Verder zeide Jeremia tot het gehele volk en al de vrouwen: Hoort het woord des Heren, gij geheel Juda dat in het land Egypte zijt:

25. Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Gij en uw vrouwen, gij hebt dat met uw mond uitgesproken en met uw handen volvoerd, wat gij daar zeidet: Voorzeker zullen wij de geloften volbrengen, die wij hebben afgelegd om voor de koningin des hemels offers te ontsteken en haar plengoffers te brengen. Doet uw geloften maar gestand en volbrengt uw geloften maar!

26. Hoort daarom het woord des Heren, gij geheel Juda, dat in het land Egypte woont: Zie, Ik zweer bij mijn grote naam, zegt de Here: mijn naam zal niet meer worden aangeroepen door de mond van een Judeeër, die zegt: zo waar de Here Here leeft! in het gehele land Egypte.

27. Zie, Ik waak over hen ten kwade en niet ten goede, en alle Judeeërs die in het land Egypte zijn, zullen te gronde gaan door het zwaard en de honger, totdat zij vernietigd zijn.

28. En, aan het zwaard ontkomen, zullen weinigen in getal uit het land Egypte naar het land van Juda terugkeren; zo zal het gehele overblijfsel van Juda, dat naar het land Egypte kwam om daar te verblijven, weten, wiens woord standhoudt, het mijne of het hunne.

29. En dit zal u het teken zijn, luidt het woord des Heren, dat Ik aan u bezoeking doe in deze plaats, opdat gij weet, dat mijn woorden zeker zullen standhouden tegen u ten verderve:

30. Zo zegt de Here: zie, Ik geef Farao Chofra, de koning van Egypte, in de macht van zijn vijanden en van wie hem naar het leven staan, zoals Ik Sedekia, de koning van Juda, gegeven heb in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, zijn vijand, die hem ook naar het leven stond.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 44