Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 43:1-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen Jeremia geëindigd had tot het gehele volk al de woorden van de Here, hun God, te spreken, waarmede de Here, hun God, hem tot hen gezonden had, al die woorden,

2. zeiden Azarja, de zoon van Hosaäja, en Jochanan, de zoon van Kareach, en al die drieste mannen tot Jeremia: Gij spreekt leugens! De Here, onze God, heeft u niet gezonden met de boodschap: Gaat niet naar Egypte om daar te verblijven.

3. Maar Baruch, de zoon van Neria, zet u tegen ons op met de bedoeling ons in de macht der Chaldeeën over te geven, ten einde ons te doden en ons in ballingschap naar Babel te voeren.

4. Zo hoorden Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten en het gehele volk niet naar de stem des Heren om in het land van Juda te blijven;

5. maar Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten namen het gehele overblijfsel van Juda, hen die van alle volken waarheen zij verstrooid waren geweest, teruggekeerd waren om in het land van Juda te verblijven:

Lees verder hoofdstuk Jeremia 43