Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 42:7-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Het geschiedde nu na verloop van tien dagen, dat het woord des Heren tot Jeremia kwam.

8. Toen ontbood hij Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten die bij hem waren, en het gehele volk van klein tot groot, en zeide tot hen:

9. Zo zegt de Here, de God van Israël, tot wie gij mij gezonden hebt om uw smeekgebed voor Hem uit te storten:

10. Indien gij rustig in dit land blijft, dan zal Ik u bouwen en niet afbreken, u planten en niet uitrukken, want Ik heb berouw over het kwaad dat Ik u heb aangedaan.

11. Weest niet bevreesd voor de koning van Babel, voor wie gij bevreesd zijt, weest niet bevreesd voor hem, luidt het woord des Heren, want Ik ben met u om u te verlossen en u uit zijn macht te bevrijden,

12. en Ik zal u erbarming doen vinden, dat hij zich over u erbarme en u in uw land laat blijven.

13. Maar als gij zegt: Wij willen in dit land niet blijven, zodat gij niet luistert naar de stem van de Here, uw God, denkende:

14. Neen, maar wij willen naar het land Egypte gaan, waar wij geen strijd zullen aanschouwen, noch bazuingeschal horen, noch naar brood hongeren, en dáár willen wij wonen,

15. nu dan, hoort daarom het woord des Heren, gij overblijfsel van Juda, zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Indien gij inderdaad uw aangezicht richt om naar Egypte te gaan en heengaat om daar te verblijven,

16. dan zal het zwaard waarvoor gij bevreesd zijt, u daar in het land Egypte achterhalen, en de honger waarvoor gij beangst zijt, u daar in Egypte op de hielen zitten en daar zult gij sterven.

17. Ja, het zal gebeuren, dat al de mannen die hun aangezicht richten om naar Egypte te gaan om daar te verblijven, zullen sterven door het zwaard, de honger of de pest, en geen enkele van hen zal ontsnappen en ontkomen aan de rampspoed die Ik over hen breng.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 42