Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 41:8-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Tien mannen bevonden zich echter onder hen, die tot Jismaël zeiden: Dood ons niet, want wij hebben verborgen voorraden in het veld, tarwe, gerst, olie en honig. Toen liet hij hen ongemoeid en doodde hen niet met hun metgezellen.

9. De put nu, waarin Jismaël al de lijken wierp van de mannen die hij vermoord had, een grote put, is die, welke koning Asa gemaakt had met het oog op Basa, de koning van Israël; die vulde Jismaël, de zoon van Netanja, met vermoorden.

10. Daarop voerde Jismaël de gehele rest van het volk, die in Mispa was, gevankelijk weg, de dochters van de koning en al het volk dat te Mispa overgebleven was, waarover Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, Gedalja, de zoon van Achikam, had aangesteld; en Jismaël, de zoon van Netanja, voerde hen gevankelijk weg en hij trok heen om naar de Ammonieten uit te wijken.

11. Maar toen Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten die bij hem waren, hoorden van al het onheil dat Jismaël, de zoon van Netanja, had aangericht,

12. namen zij al de mannen en trokken uit om tegen Jismaël, de zoon van Netanja, te strijden. En zij troffen hem aan bij het grote water in Gibeon.

13. Toen al het volk dat bij Jismaël was, Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten die bij hem waren, zag, waren zij verheugd;

14. en al het volk dat Jismaël van Mispa gevankelijk had weggevoerd, keerde om en voegde zich bij Jochanan, de zoon van Kareach.

15. Maar Jismaël, de zoon van Netanja, ontkwam met acht man aan Jochanan en ging naar de Ammonieten.

16. Toen nam Jochanan, de zoon van Kareach, met al de legeroversten die bij hem waren, de gehele rest van het volk, die Jismaël, de zoon van Netanja, gevankelijk uit Mispa had weggevoerd na de moord op Gedalja, de zoon van Achikam: mannen, krijgslieden, vrouwen, kinderen en hovelingen, die hij van Gibeon had teruggebracht,

Lees verder hoofdstuk Jeremia 41