Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 37:2-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. En hij gaf geen gehoor, hij noch zijn dienaren, noch het volk des lands, aan de woorden des Heren, die Hij door de dienst van de profeet Jeremia sprak.

3. Toen zond koning Sedekia Jehukal, de zoon van Selemja, en de priester Sefanja, de zoon van Maäseja, tot de profeet Jeremia met de vraag: Bid toch voor ons tot de Here, onze God.

4. Jeremia ging toen nog vrij in en uit te midden van het volk en men had hem nog niet in de gevangenis gezet.

5. Ook was het leger van Farao uit Egypte opgerukt, en toen de Chaldeeën die Jeruzalem belegerden, de tijding daarvan vernomen hadden, waren zij van Jeruzalem weggetrokken.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 37