Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 37:1-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Sedekia, de zoon van Josia, die Nebukadressar, de koning van Babel, over het land Juda koning gemaakt had, kwam aan de regering, in plaats van Konjahu, de zoon van Jojakim.

2. En hij gaf geen gehoor, hij noch zijn dienaren, noch het volk des lands, aan de woorden des Heren, die Hij door de dienst van de profeet Jeremia sprak.

3. Toen zond koning Sedekia Jehukal, de zoon van Selemja, en de priester Sefanja, de zoon van Maäseja, tot de profeet Jeremia met de vraag: Bid toch voor ons tot de Here, onze God.

4. Jeremia ging toen nog vrij in en uit te midden van het volk en men had hem nog niet in de gevangenis gezet.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 37