Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 36:12-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. en hij daalde af naar het paleis des konings, naar het vertrek van de schrijver; en zie, daar waren al de vorsten gezeten: de schrijver Elisama, Delaja, de zoon van Semaja, Elnatan, de zoon van Akbor, Gemarja, de zoon van Safan, Sidkiahu, de zoon van Chananja, en de overige vorsten.

13. En Michajehu deelde hun al de woorden mede, die hij gehoord had, toen Baruch uit het boek las ten aanhoren van het volk.

14. Daarop zonden al de vorsten Jehudi, de zoon van Netanja, de zoon van Selemja, de zoon van Kusi, naar Baruch met de boodschap: De rol, waaruit gij ten aanhoren van het volk hebt voorgelezen, neem die mee en kom hier. Toen nam Baruch, de zoon van Neria, de rol mee en kwam tot hen.

15. Toen zeiden zij tot hem: Neem plaats en lees ze ons voor. En Baruch las hun voor.

16. Toen zij al de woorden gehoord hadden, uitten zij onder elkander hun vrees en zeiden: Stellig moeten wij al deze woorden aan de koning overbrengen.

17. En zij vroegen Baruch: Vertel ons toch, hoe hebt gij al deze woorden opgeschreven?

18. Toen zeide Baruch tot hen: Hij zeide mij mondeling al deze woorden, terwijl ik ze met inkt in het boek schreef.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 36