Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 34:5-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. in vrede zult gij sterven, en zoals men ter ere van uw vaderen, de vroegere koningen, die vóór u geweest zijn, een vuur ontstoken heeft, zo zal men dat ook voor u doen en over u klagen: Ach heer! Want Ik heb het woord gesproken, luidt het woord des Heren.

6. Toen sprak de profeet Jeremia al deze woorden tot Sedekia, de koning van Juda, in Jeruzalem,

7. terwijl het leger van de koning van Babel strijd voerde tegen Jeruzalem en de steden van Juda, die alleen nog overgebleven waren, Lakis en Azeka, want deze waren de steden van Juda, die als versterkte steden nog overgebleven waren.

8. Het woord, dat van de Here tot Jeremia kwam, nadat koning Sedekia met al het volk dat zich in Jeruzalem bevond, een verbintenis gesloten had om voor hen een vrijlating af te kondigen,

9. zodat ieder zijn slaaf of slavin, een Hebreeër of een Hebreeuwse, vrij zou laten gaan, opdat niemand een Judeeër, zijn broeder, in slavernij zou houden.

10. Toen hadden alle vorsten en het gehele volk, die de verbintenis hadden aangegaan, erin toegestemd, dat zij ieder zijn slaaf of slavin vrij zouden laten gaan, om hen niet langer in slavernij te houden; zij hadden erin toegestemd en hadden hen laten gaan.

11. Maar later waren zij erop teruggekomen en hadden zij de slaven en slavinnen die zij vrij hadden laten gaan, teruggehaald en hen als slaven en slavinnen aan zich ondergeschikt gemaakt.

12. Nu kwam het woord des Heren tot Jeremia:

13. Zo zegt de Here, de God van Israël: Ik heb een verbintenis gesloten met uw vaderen ten dage dat Ik hen uit het land Egypte, het diensthuis, leidde, van deze inhoud:

14. Na verloop van zeven jaren zult gij een ieder zijn broeder, een Hebreeër, die zich aan u verkocht heeft, vrij laten gaan; als hij u zes jaar gediend heeft, zult gij hem vrij van u laten gaan. Maar uw vaderen gaven Mij geen gehoor en neigden hun oor niet.

15. Gij nu hadt u heden bekeerd en gedaan wat recht is in mijn ogen door een ieder voor zijn naaste een vrijlating af te kondigen, en gij hadt voor mijn aangezicht een verbintenis gesloten in het huis waarover mijn naam is uitgeroepen.

16. Maar gij zijt weder omgekeerd en hebt mijn naam ontheiligd, doordat gij een ieder zijn slaaf en slavin, die gij naar hun verlangen vrij hadt laten gaan, hebt teruggehaald en hen als slaven en slavinnen aan u ondergeschikt hebt gemaakt.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 34