Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 34:2-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Zo zegt de Here, de God van Israël: Ga heen en spreek tot Sedekia, de koning van Juda, en zeg tot hem: Zo zegt de Here: zie, Ik geef deze stad in de macht van de koning van Babel, die haar met vuur zal verbranden;

3. gij zult niet ontkomen aan zijn macht, maar voorzeker gegrepen en in zijn macht gegeven worden; van aangezicht tot aangezicht zult gij de koning van Babel zien, van mond tot mond zal hij met u spreken en gij zult in Babel komen.

4. Maar hoor het woord des Heren, o Sedekia, koning van Juda! Zo zegt de Here aangaande u: Gij zult niet door het zwaard sterven;

5. in vrede zult gij sterven, en zoals men ter ere van uw vaderen, de vroegere koningen, die vóór u geweest zijn, een vuur ontstoken heeft, zo zal men dat ook voor u doen en over u klagen: Ach heer! Want Ik heb het woord gesproken, luidt het woord des Heren.

6. Toen sprak de profeet Jeremia al deze woorden tot Sedekia, de koning van Juda, in Jeruzalem,

7. terwijl het leger van de koning van Babel strijd voerde tegen Jeruzalem en de steden van Juda, die alleen nog overgebleven waren, Lakis en Azeka, want deze waren de steden van Juda, die als versterkte steden nog overgebleven waren.

8. Het woord, dat van de Here tot Jeremia kwam, nadat koning Sedekia met al het volk dat zich in Jeruzalem bevond, een verbintenis gesloten had om voor hen een vrijlating af te kondigen,

9. zodat ieder zijn slaaf of slavin, een Hebreeër of een Hebreeuwse, vrij zou laten gaan, opdat niemand een Judeeër, zijn broeder, in slavernij zou houden.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 34