Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 33:17-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Want zo zegt de Here: Nimmer zal het David ontbreken aan een man, die op de troon van het huis Israëls gezeten is;

18. en de levitische priesters zal het nimmer ontbreken voor mijn aangezicht aan een man die brandoffers offert, spijsoffers ontsteekt en slachtoffers brengt al de dagen.

19. Het woord des Heren kwam tot Jeremia:

20. Zo zegt de Here: Indien gij mijn verbond aangaande de dag en de nacht kunt verbreken, zodat er geen dag en nacht meer zou zijn op hun tijd,

21. dan zal ook mijn verbond met mijn knecht David verbroken worden, dat hij geen zoon meer hebben zal, die koning is op zijn troon, en met de Levieten, de priesters, mijn dienaren.

22. Zoals het heer des hemels niet geteld en het zand der zee niet gemeten kan worden, zó talrijk zal Ik maken het nageslacht van mijn knecht David, en de Levieten, die Mij dienen.

23. Het woord des Heren kwam tot Jeremia:

24. Hebt gij niet gemerkt, wat dit volk spreekt: De twee geslachten, die de Here verkoren heeft, heeft Hij verworpen? En mijn volk verachten zij, alsof het in hun ogen geen volk meer is.

25. Zo zegt de Here: Indien Ik mijn verbond aangaande de dag en de nacht, de verordeningen van hemel en aarde, niet heb vastgesteld,

26. dan zal Ik ook het nakroost van Jakob en mijn knecht David verwerpen, dat Ik uit zijn nazaten geen heersers neem over het nageslacht van Abraham, Isaak en Jakob, want Ik zal een keer brengen in hun lot en Mij over hen ontfermen.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 33