Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 31:15-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Zo zegt de Here: Hoor, te Rama klinkt een klacht, bitter geween: Rachel weent om haar kinderen, zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat er geen meer is.

16. Zo zegt de Here: Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, luidt het woord des Heren, zij zullen terugkeren uit het land van de vijand.

17. Ja, er is hoop voor uw toekomst, luidt het woord des Heren, de kinderen zullen naar hun gebied terugkeren.

18. Ik heb werkelijk Efraïm horen klagen: Gij hebt mij getuchtigd, als een ongetemd kalf werd ik getuchtigd; bekeer mij, dan zal ik mij bekeren, want Gij, Here, zijt mijn God.

19. Want nadat ik tot inkeer ben gekomen, heb ik berouw gekregen; nadat ik tot inzicht gekomen ben, heb ik mij op de heup geslagen; ik ben beschaamd, ja, ook te schande geworden, want ik heb de smaad van mijn jeugd gedragen.

20. Is Efraïm Mij een lievelingszoon, een troetelkind, dat Ik, zo vaak als Ik van hem spreek, gedurig weder aan hem denken moet? Daarom is mijn binnenste over hem ontroerd, Ik zal Mij zeker over hem ontfermen, luidt het woord des Heren.

21. Richt u merkstenen op, zet u wegwijzers neer, zet uw hart op de heerbaan, de weg die gij gaat; keer terug, jonkvrouw Israëls, keer terug naar uw steden hier!

22. Hoelang zult gij aarzelen, o afkerige dochter? Want de Here schept iets nieuws op aarde: de vrouw zal de man omvangen.

23. Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Wederom zal men dit woord zeggen in het land van Juda en in zijn steden, wanneer Ik een keer heb gebracht in hun lot: De Here zegene u, rechtvaardige woonstede, heilige berg!

24. Daar zal Juda wonen met al zijn steden tezamen, landbouwers en die met de kudde uittrekken;

25. want Ik verkwik de vermoeide ziel, elke versmachtende ziel verzadig Ik.

26. Hierbij ontwaakte ik en zag op; mijn slaap was zo zoet.

27. Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaai met zaad van mensen en zaad van dieren;

28. en het zal gebeuren, zoals Ik wakker ben geweest om hen uit te rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen en rampen over hen te brengen, zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord des Heren.

29. In die dagen zal men niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 31