3. Zo zijn dan de regenstromen ingehouden en is de late regen niet gekomen; maar gij hebt een hoerenvoorhoofd, gij verkiest u niet te schamen.
4. Noemt gij Mij niet van nu af: mijn Vader, de vertrouwde mijner jeugd zijt Gij!
5. Zal Hij immer toornen, of voor altoos de wrok behouden? Zie, zo spreekt gij, maar gij doet het kwade en maakt u daarin sterk.