Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 28:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Het gebeurde in datzelfde jaar, in het begin der regering van Sedekia, de koning van Juda, in het vierde jaar, in de vijfde maand, dat de profeet Chananja, de zoon van Azzur, uit Gibeon, in het huis des Heren in tegenwoordigheid van de priesters en het gehele volk tot mij zeide:

2. Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken.

3. Binnen nog twee jaren breng Ik naar deze plaats terug al het vaatwerk van het huis des Heren, dat Nebukadnessar, de koning van Babel, uit deze plaats weggenomen en naar Babel gebracht heeft;

4. ook Jechonja, de zoon van Jojakim, de koning van Juda, en al de ballingen van Juda, die naar Babel gegaan zijn, breng Ik naar deze plaats terug, luidt het woord des Heren; want Ik zal het juk van de koning van Babel verbreken.

5. Toen richtte de profeet Jeremia het woord tot de profeet Chananja in tegenwoordigheid van de priesters en het gehele volk, die in het huis des Heren stonden,

6. en de profeet Jeremia zeide: Amen, zó doe de Here! De Here vervulle de woorden die gij geprofeteerd hebt, door het vaatwerk van het huis des Heren en al de ballingen uit Babel naar deze plaats terug te brengen.

7. Hoor evenwel naar dit woord, dat ik ten aanhoren van u en van het gehele volk spreek:

8. De profeten die er vóór mij en vóór u van ouds geweest zijn, die hebben over machtige landen en grote koninkrijken geprofeteerd van oorlog, rampspoed en pest;

9. de profeet die van vrede profeteert – als het woord van die profeet komt, zal van die profeet erkend worden, dat de Here hem in werkelijkheid gezonden heeft.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 28