Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 26:19-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Heeft Hizkia, de koning van Juda, met geheel Juda, hem soms ter dood gebracht? Vreesde hij niet de Here, zodat hij de gunst des Heren zocht? En de Here had berouw over het kwaad dat Hij tegen hen gesproken had. En wij zijn bezig een groot kwaad te begaan tegen onszelf.

20. Nu was er ook een man, die als profeet optrad in de naam des Heren, Uria, de zoon van Semaja, uit Kirjat-Jearim; die profeteerde tegen deze stad en tegen dit land geheel zoals Jeremia.

21. Maar toen koning Jojakim met al zijn machtigen en al de vorsten zijn woorden hoorde, trachtte de koning hem te doden. Uria vernam het en werd bevreesd en hij nam de vlucht en kwam in Egypte.

22. Daarop zond koning Jojakim enige mannen naar Egypte, Elnatan, de zoon van Akbor, en enige mannen met hem, naar Egypte;

23. zij haalden Uria uit Egypte en brachten hem tot koning Jojakim, en deze liet hem met het zwaard ter dood brengen en zijn lijk op de begraafplaats van het gewone volk werpen.

24. Achikam echter, de zoon van Safan, beschermde Jeremia, zodat men hem niet overgaf in de handen van het volk om hem te doden.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 26