Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 25:16-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. dat zij drinken en waggelen en dol worden ten gevolge van het zwaard, dat Ik onder hen zend.

17. En ik heb de beker uit de hand des Heren genomen en die aan alle volken, tot welke de Here mij zond, te drinken gegeven:

18. aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en vorsten, om ze te maken tot een oord van puinhopen, tot een voorwerp van ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, zoals heden ten dage het geval is;

19. aan Farao, de koning van Egypte, met zijn dienaren, zijn vorsten en zijn gehele volk,

20. en aan de ganse gemengde bevolking en aan alle koningen van het land Us; aan alle koningen van het land der Filistijnen, aan Askelon, Gaza, Ekron en het overschot van Asdod;

21. aan Edom, Moab en de Ammonieten;

22. aan alle koningen van Tyrus, alle koningen van Sidon en alle koningen van het kustgebied aan de overzijde der zee;

23. aan Dedan, Tema, Buz en allen die zich het haar rondom wegscheren; aan alle koningen der Arabieren en

24. aan alle koningen der gemengde bevolking, die in de woestijn wonen; aan alle koningen van Zimri,

25. aan alle koningen van Elam, aan alle koningen van Medië;

26. aan alle koningen van het Noorden, die nabij of veraf zijn, de een na de ander; aan alle koninkrijken der aarde, die op de aardbodem zijn, en de koning van Sesak zal na hen drinken.

27. Zeg dan tot hen: Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Drinkt, wordt dronken, spuwt, valt neer om niet weer op te staan, ten gevolge van het zwaard, dat Ik onder u zend!

Lees verder hoofdstuk Jeremia 25