Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 23:18-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Wie toch heeft in de raad des Heren gestaan en zijn woord vernomen en gehoord? Wie heeft zijn woord beluisterd en gehoord?

19. Zie, een stormwind des Heren, gramschap, vaart uit, een wervelende storm; op het hoofd der goddelozen stort hij zich uit.

20. De toorn des Heren zal zich niet afwenden, tot Hij heeft volvoerd en tot stand gebracht de raadslagen van zijn hart; in het laatst der dagen zult gij dat duidelijk inzien.

21. Ik heb die profeten niet gezonden, toch hebben zij gelopen; Ik heb tot hen niet gesproken, toch hebben zij geprofeteerd.

22. Maar als zij in mijn raad hadden gestaan, dan zouden zij mijn volk mijn woorden hebben doen horen, dan zouden zij hen hebben doen terugkeren van hun boze weg en van de boosheid hunner handelingen.

23. Ben Ik een God van nabij, luidt het woord des Heren, en niet een God van verre?

24. Zou zich iemand in schuilhoeken kunnen verschuilen, dat Ik hem niet zou zien? luidt het woord des Heren. Vervul Ik niet de hemel en de aarde? luidt het woord des Heren.

25. Ik heb gehoord wat de profeten zeggen, die in mijn naam vals profeteren: Ik heb gedroomd, ik heb gedroomd!

26. Tot hoelang? – is er iets in het hart van de profeten, die leugen profeteren en profeten zijn van de bedriegerij van hun hart;

27. die erop bedacht zijn mijn volk mijn naam te doen vergeten door hun dromen, die zij elkander vertellen, evenals hun vaderen mijn naam hebben vergeten door de Baäl?

28. De profeet die een droom heeft, vertelle een droom, en die mijn woord heeft, spreke mijn woord naar waarheid; wat heeft het stro met het koren gemeen? luidt het woord des Heren.

29. Is niet mijn woord zó: als een vuur, luidt het woord des Heren, of als een hamer, die een steenrots vermorzelt?

30. Daarom zie, Ik zàl de profeten! luidt het woord des Heren, die mijn woorden van elkander stelen;

Lees verder hoofdstuk Jeremia 23