Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 22:19-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden: wegslepen en nederwerpen buiten de poorten van Jeruzalem.

20. Beklim de Libanon en hef geschreeuw aan, laat op de Basan uw stem horen, hef geschreeuw aan van Abarim uit, want al uw minnaars zijn verpletterd.

21. Ik heb tot u gesproken, toen gij in rust verkeerdet; gij hebt gezegd: Ik wil niet horen. Dat was uw weg van uw jeugd af aan, want gij hebt naar mijn stem niet gehoord.

22. Al uw herders zal de wind weiden en uw minnaars zullen in gevangenschap gaan. Want dan zult gij beschaamd staan en te schande worden om al uw boosheid.

23. Gij, die gezeten zijt op de Libanon, u nestelt in de ceders, hoe zult gij zuchten, als u weeën overkomen, smart als van een barende!

24. Zo waar Ik leef, luidt het woord des Heren, al was Konjahu, de zoon van Jojakim, de koning van Juda, een zegelring aan mijn rechterhand, toch zou Ik u daar afrukken

25. en u geven in de macht van wie u naar het leven staan, in de macht van hen voor wie gij vrees koestert, in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, en de Chaldeeën;

26. en Ik zal u met uw moeder, die u gebaard heeft, wegslingeren naar een ander land, waar gij niet geboren zijt, en daar zult gij sterven;

27. en naar het land waarop zij hun hart zetten om daar terug te keren, daarheen zullen zij niet terugkeren.

28. Is hij een versmade, verbrijzelde pot, deze man, Konjahu, of een waardeloos stuk aardewerk? Waarom zijn zij weggeslingerd, hij en zijn geslacht, verworpen naar een land, dat zij niet kenden?

29. Land, land, land, hoor des Heren woord:

30. Zo zegt de Here: Schrijf deze man in als kinderloos, een man die in zijn dagen geen geluk heeft, want het zal aan geen van zijn nakomelingen gelukken om te zitten op de troon van David en weer over Juda te regeren.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 22