Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 21:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Het woord, dat van de Here tot Jeremia kwam, toen koning Sedekia Paschur, de zoon van Malkia, en de priester Sefanja, de zoon van Maäseja, tot hem had gezonden met de boodschap:

2. Vraag toch de Here voor ons, want Nebukadressar, de koning van Babel, voert strijd tegen ons; misschien zal de Here met ons doen naar al zijn wonderen, zodat hij van ons wegtrekt.

3. Toen zeide Jeremia tot hen: Zo zult gij tot Sedekia zeggen:

4. Zo zegt de Here, de God van Israël: zie, Ik keer in uw hand het oorlogstuig om, waarmede gij buiten de muur strijd voert tegen de koning van Babel en de Chaldeeën die u belegeren, en Ik zal het binnen deze stad bijeenzamelen;

5. Ik zal tegen u strijd voeren met uitgestrekte hand en sterke arm, in toorn, gramschap en grote verbolgenheid,

6. en Ik zal de inwoners van deze stad slaan, zowel mens als dier: aan een hevige pest zullen zij sterven.

7. En daarna, luidt het woord des Heren, zal Ik Sedekia, de koning van Juda, zijn dienaren en het volk, ja, wie in deze stad van de pest, het zwaard en de honger zullen zijn overgebleven, overgeven in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, ja, in de macht van hun vijanden en van wie hen naar het leven staan; die zal hen slaan met de scherpte des zwaards zonder hen te sparen, zonder mededogen of erbarmen.

8. En tot dit volk zult gij zeggen: Zo zegt de Here: Zie, Ik stel u de weg des levens en de weg des doods voor:

Lees verder hoofdstuk Jeremia 21